Blauwpaarse lipbloemen met donkere aderen, in schijnkransen in de bladoksels. Kruipende plant met opgerichte aar.
Plant met bovengrondse uitlopers.
Stengel kruipend en opgericht, vierkantig, beharing vaak in twee rijen. Tot 40 cm lang.
Stengelbladen omgekeerd eirond tot spatelvormig, tegenoverstaand, meestal zittend. In de schaduw hebben de blaadjes een paarsgroene kleur.
Groeit op vochtige, liefst lemige bodem, graslanden en lichte bossen. Bloeitijd: april - augustus. Algemeen.
Oud geneeskruid dat werd aangewend voor snij- en schaafwonden. Bevat looizuur.
Familienaam: Lamiaceae (Labiatae)