Blauwpaarse, trechtervormige bloemen (Ø 8-12 mm) met 4 kroonslippen, in lange, dichtbloemige trossen.
Stengel rechtop, vertakt, behaard, tot 50 cm hoog.
Bladeren tegenoverstaand, kortgesteeld of bijna zittend, eirond of lancetvormig met licht gekartelde of gave rand.
Groeit in warme streken op droge, rotsachtige bodem, op droog grasland en duinen. Bloeitijd juni - augustus.
Inheems in Midden- en Zuid-Europa. in Nederland en België aangeplant in tuinen als sierplant en verwilderd.
Fam: Plantaginaceae