Gele bloemen (Ø 10-15 mm) met 6 smalle kroonblaadjes en harige meeldraden met oranjerode helmknopjes, in een lange, eindstandige aarachtige tros.
Stengel groeit met een boog uit de wortelstok, met kleine schubachtige bladeren, tot 30 cm hoog.
Wortelstandige bladeren grasachtig zwaardvormig, parallelnervig.
Groeit op zure, schrale, vochtige veengronden en heide. Bloeitijd juni - augustus.
Na de bloei vormen zich oranje rode besachtige vruchten.
Zeldzaam, plaatselijk in grote aantallen.
Leliaceae (Leliefamilie).
Wetenswaardigheden
Men dacht lange tijd dat deze plant de oorzaak was van botbreuken bij schapen en vee, maar waarschijnlijk werden die veroorzaakt door de extreem schrale bodem zonder kalk of mineralen, waarop deze plant voorkomt.