Kleine crèmewitte tot bleekgele trompetvormige bloemetjes (Ø 3-8 mm) met 5 slippen in de bladoksels op bebladerede bloeidstengels.
Stengel rechtop en rijkvertakt, tot 80 cm hoog.
Bladeren smal lancetvormig, bijna zittend, met gave rand. De plant is borstelig behaard.
Groeit op warme plaatsen op kalkrijke bodem, in bossen, op akkers en in de duinen. Bloeitijd april - juli. Zeldzaam in Nederland.
Geneeskruid.
Fam.: Boraginaceae (Ruwbladigenfamilie).