Gele of witte bloemen (Ø 2-3 cm), aan de buitenzijde roodachtig, met ongelijke meeldraden waarvan de kortste 3 met witte en violette beharing, alleenstaand of soms twee in de oksels van de schutblaadjes, in een lange, armbloemige tros.
Stengel rechtop, onvertakt, kantig, bovenin met klierharen, tot 120 cm hoog.
Bladeren kaal of met enkele haren, kortgesteeld of zittend, glanzend, eirond tot lancetvormig met gegolfde rand, onderaan ook wel met hartvormige basis.
Groeit op vochtige, kalkrijke bodem, vaak aan de waterkant. Bloeitijd juni - augustus. Vrij zeldzaam in Nederland. Soms in tuinen aangeplant als sierplant.
Fam: Scrophulariaceae