Kleine witte bloemetjes (Ø 6-8 mm) met 4 kroonblaadjes in losse trosjes.
Stengel rechtop, enigszins bochtig, vertakt, tot 30 cm. hoog.
Stengelblaadjes verspreid, klein, smal lancetvormig, zittend. Grondbladeren in een rozet, spatelvormig, onregelmatig gelobd of liervormig.
De plant is aanliggend, borstelig behaard.
Groeit op kalkrijke, rotsachtige bodem, op zonnige plaatsen in de bergen, tot een hoogte van 2700 m.
Fam: Brassicaceae (Cruciferae)