Kleine paarsrode bloemetjes met witte stempels en rode helmhokjes in schermachtige groepjes op de nog kale takken.
Boom met zilvergrijze schors, met daarop verticale groeven en ribben, tot 30 m hoog. De twijgen zijn roodbruin. Kroon dicht bebladerd, rondachtig.
Bladeren met asymmetrische voet, ei- tot lancetvormig, met dubbel gezaagde rand. De bovenzijde voelt ruw aan, aan de onderzijde zacht behaard.
De vruchtjes zijn gevleugelde nootjes, zonder inkeping in de vleugels en met het zaadje ongeveer in het midden.
Inheems in Noord- en Midden-Europa. Algemeen in Nederland.
Fam: Ulmaceae
Wetenswaardigheden
Het spint (het hout tussen de verhoute kern en de bast van een boom) van de Gladde iep (Ulmus minor), net als dat van de Ruwe iep (Ulmus glabra), wordt gebruikt als geneeskruid. Het werkt verzachtend op de slijmvliezen en heeft een hoestbedarend effect. Daarom is het een probaat middel bij hoest, ontstoken en geïrriteerde slijmvliezen van de luchtwegen (verkoudheid), alsook bij onstoken slokdarm of maagwand (gastritis) of darmen (Ziekte van Crohn, spastische colon).
Volgens de magie draagt men iepenhout bij zich om de liefde aan te trekken. Ook beschermt de Iep tegen blikseminslag.