Grote, tot 45 m hoge boom met onregelmatige koepelvormige kroon en grijsbruine schors met vrij dicht opeenstaande vertikale groeven.
Stam kort en robuust. Takken zwaar en grillig, laag aangezet.
Bladeren kortgesteeld, omgekeerd eirond, vaak met oortjes aan de basis, met golvend gelobde rand, aan de bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde lichter van kleur en onbehaard.
Geelgroene bloemetjes in kluwentjes aan een hangend katje.
Eikels meestal 2-3 bijeen, langgesteeld (4-8 cm).
Algemeen in heel Europa. Groeit liefst op kleiachtige bodem, maar gedijt ook goed op lichtere, zandige grond. Bloeitijd mei-juni.
In vergelijking met de wintereik heeft de zomereik kortgesteelde blaadjes en langgesteelde eikels. Terwijl de wintereik duidelijk gesteelde bladeren en kortgesteelde eikels heeft.
Fam: Fagaceae.