Alleenstaande, knikkende, zacht geurende, witte bloemetjes (Ø 15 - 24 mm) met 5 vlak uitgespreide bloemblaadjes en bleekgroene meeldragen en stamper.
Stengel rechtop, onbebladerd en onvertakt, tot 20 cm hoog.
Bladeren leerachtig, groenblijven, rondachtig tot spatelvormig, met gezaagde rand.
Groeit op vochtige, kalkrijke bodem in (naald-)bossen in de bergen, tot 2100 m hoogte. Bloeitijd mei - augustus.
Zeer zeldzaam. NRL: gevoelig. Oud geneeskruid.
Fam: Pyrolaceae