Kegelvormige naalboom die tot 100 m hoog kan worden, met aanvankelijk grijsgroene, gladde schors met harsblaren, later kurkachtig, donkerroodbruin met typische diepe scheuren.
Jonge takken donzig behaard.
Naalden zacht, afgeplat, donkergroen en gegroefd (20-45 mm), aan de onderzijde met witte strepen waarin huidmondjes liggen.
Vrouwelijke kegels aan het einde van de takken (5-8 cm) met afgeronde schubben en 3-tandige dekschubben die duidelijk uitsteken. Mannelijke kegels klein, geelbruin, in de bladoksels.
Oorspronkelijk uit het Westen van Noord-Amerika, in Europa sinds 1826 vooral om het hout aangeplant.
Bij wrijving ruiken de blaadjes naar citroen.
Fam: Pinaceae (Dennenfamilie)