Gewoon biggenkruid

Gele, eindstandige bloemhoofjes (Ø 30-40 mm) van alleen lintbloemen die aan de onderkant blauwgrijs zijn, met stroschubjes. Omwindselblaadjes dakpansgewijs aanliggend, met vliezige, ietwat roodachtige top.
Stengel rechtop, weinig vertakt, bezet met kleine schubjes, zonder bladeren, tot 60 cm hoog.
Bladeren in een rozet, langwerpig eirond of spatelvormig en onregelmatig gelobd of liervormig, met ronde top. De bladeren en de stengel onderaan zijn borstelig behaard.
Groeit op onkruidruigten, weilanden en bermen, op zandige bodem. Bloeitijd mei - oktober. Algemeen.
Werd vroeger als voer gebruikt voor de varkens.
Fam.: Asteraceae (Compositae, Samengesteldbloemigen).