Tot 15 m hoge boom, met rondachtige, open kruin.
Stam grijs.
Bladeren leerachtig, lancetvormig met gave rand, glanzend donkergroen aan de bovenzijde, bleker aan de onderzijde.
Bloemen in de bladoksels, de vrouwlijke alleenstaand, de mannelijke in groepjes van 3 bijeen.
Na de bloei onstaan dadelpruimachtige, aanvankelijk groene, later oranjerode vruchten die pas rijp zijn als de boom de bladeren verlies.
De vruchten zijn eetbaar als ze overrijp zijn.
Oorspronkelijk uit de berggebieden van Oost-Azie en begin 19e eeuw in Amerika en Europa geïntroduceerd.
Fam.: Ebenaceae.