Roomwitte, zeer geurige bloemen met 5 kroonblaadjes en opvallende afstaande meeldraden in een rechtopstaande tros in de bladoksels.
Struik of boom.
Bladeren kortgesteeld, leerachtig, glanzend, langwerpig spatel-, ovaal, of lancetvormig, met gave of zwak gezaagde rand.
Oorspronkelijk uit de Balkan. In Nederland als sierplant en verwilderd. Algemeen. Bloeitijd april - mei.
Na de bloei ontstaan ovale paarszwarte vruchten.
Fam: Rosaceae