Gele bloemen (Ø 10-12 mm) met 5-6 hart- of waaiervormige kroonblaadjes en lancetvormige, donzig behaarde kelkblaadjes, alleenstaand of in een losse pluim.
Stengel liggend en rechtop, vaak wat roodachtig aangelopen, fijn behaard, tot 40 cm lang.
Bladeren samengesteld handvormig, bovenaan zittend, onderaan gesteeld, verspreid, 5- tot 7-tallig, met diep getande of gezaagde, smalle, lancetvormige deelblaadjes, aan de rand vaak ingerold, aan de bovenzijde donkergroen glanzend, aan de onderzijde witviltig.
Wortelstok kort en dik.
Groeit op voedselarme, zandige of stenige bodem, op graslanden, bermen en dijken. In de bergen tot 2200 m.
Bloeitijd mei - augustus. Algemeen.
Fam.: Rosaceae.