Roze tot purperrode bloemen (Ø 2-3 cm) met 5 kroonblaadjes, in lange, spits toelopende trossen.
Stengel roodachtig, soms iets behaard, tot 180 cm hoog.
Smalle, lancetvormige bladeren met gave rand.
Oorspronkelijk uit de berggebieden, nu algemeen (juli - september).
Na de bloei ontstaan langwerpige vruchtdozen. Na rijping springen deze open en kunnen de zijdeachtige pluizige zaden zich verspreiden. Pioniersoort.
Ook 'Knikkend wilgenroosje' genoemd.
Familienaam: Onagraceae
Wetenswaardigheden
De bloemen van het wilgenroosje zijn eetbaar en kunnen verwerkt worden in jam, siroop of stroop. De jonge bladeren kunnen rauw gegeren worden in de salade, gekookt als groente. Jonge scheuten worden ook als asperges gegeten. Gedroogde bladeren zijn lekker in de thee. Ze smaken een beetje zoetig.
De plant bevat veel vitamine C.
Als geneeskruid heeft wilgenroosje ontstekingsremmende en ontzwellende eigenschappen en wordt daardoor ingezet bij goedaardige prostaatvergroting.
Uitwendig, als kruideninfusie (kruidenthee) of gorgeldrank, kan wilgenroosje helpen bij ontstekingen in de mond, bij angina, of bij huidontstekingen en lichte brandwonden in omslagen.