Gele alleenstaande bloemen (Ø 20-30 mm) met 6 glanzende kroonblaadjes, zonder kelkblaadjes.
Stengel rechtop, onvertakt, tot 15 cm hoog.
Bladeren heldergroen, hand- of waaiervormig en diep ingesneden, in een krans direct onder de bloem. Wortelbladeren verschijnen meestal pas na de bloei.
Oorspronkelijk uit Zuid- en Zuidoost-Europa. Bij ons al in de 16e eeuw aangeplant als sierplant en verwilderd (stinzenplant).
Groeit op vochtige bodem in loofbossen. Bloeitijd februari - maart.
Fam.: Ranunculaceae (Ranonkelfamielie).